Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Mensenkind! hef een [2]klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij [3]waart een jongen leeuw [4]onder de heidenen gelijk; en gij waart als een [5]zeedraak in de zeeen, en [6]braakt voort [7]in uw rivieren, en [8]beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren. 2. Gelijk onder vs.16. 3. Eer uwe macht verminderd was; zie boven hfdst.30 vs.21. 4. Hebreeuws, der heidenen, of natien, dat is, gij waart onder of tegen hen als een jonge leeuw, fier en wreed. Vergelijk boven hfdst.19 vs.2, enz. 5. Gelijk boven hfdst.29 vs.3; dat is, gij waart wreed, vreselijk en woelende te land en te water. 6. Gij deedt u hiervoor en snoefdet met uw koninkrijk als zijnde machtig en rijk door goede gelegenheid van wateren. 7. Of, met. 8. Of, vertraptet het water, te weten van andere volken; dat is, hun land en handelingen, gij hebt u overal in gestoken, en andere volken beroerd, die opruiende tot rebellie, en hen daarin stijvende.